woensdag 23 november 2016

Dit gaat over auto’s en parkeren, NIET over melkveehouders en fosfaatplafond

In een straat met 100 huizen zijn 100 parkeerplaatsen. Elk huis heeft een grote en een kleine auto, 1 geparkeerd op eigen oprit, 1 geparkeerd op straat. 15 bewoners besluiten om de eigen oprit zo in te richten dat beide auto’s daar kunnen staan. De vrijgekomen parkeerplaatsen blijven niet lang leeg, al gauw is er bij 15 woningen een auto bijgekomen. De parkeerplaatsen zijn dus weer vol. Het is druk in de straat, maar het gaat net.

Dan komt er nieuws: er worden extra parkeerplaatsen gemaakt.

Al snel worden er auto’s bijgekocht, bij 10 woningen komen er 2 auto’s bij, bij nog eens 15 woningen 1 auto. Die 35 nieuwe auto’s passen echter niet op de nieuwe parkeerplaats, die blijkt na de aanleg namelijk maar plaats te hebben voor 10 auto’s. Het wordt dus al snel een redelijke chaos in de straat door dubbel geparkeerde auto’s en opstoppingen.

De burgemeester en wethouder worden erbij gehaald, er is een groot probleem. Even krijgt de wethouder zelfs de schuld dat hij het niet goed aan heeft zien komen, dit had hij op moeten lossen. 
Na een buurtoverleg was men eruit: er moet meer parkeerruimte komen, een kleinere auto neemt minder ruimte in, dus simpel: bij elk huis moet van de oorspronkelijke 2 auto’s de grote ingeruild worden voor een kleine.

Ja maar, zeggen de mensen die beide auto’s op eigen oprit konden parkeren, hoe zit dat nou? Wij gebruiken de openbare parkeerplaats niet eens, waarom moeten wij dan iets inleveren? Gestraft voor een probleem dat we niet gemaakt hebben?

Maar de burgemeester en wethouder zaten met een dilemma. Al die extra auto’s die gekocht waren, waren namelijk wel goed voor de omzet van het garagebedrijf, en dat was toch ook wat waard. En, tja, de wetgeving wordt anders te ingewikkeld, met uitzonderingen enzo. Nee, we houden het zo. Iedereen moet een grote auto inruilen voor een kleine.  
 
Mocht iemand een gelijkenis zien met melkveehouderij, dan berust dat puur op toeval.

Wat nu als je als burger 'extra dingen' moet doen op eigen kosten?

Je hoort nogal eens dat boeren meer moeten doen voor de inkomenssteun die hij ontvangt, die vraag of verwachting is  is echter echt slecht onderbouwd en stemmingmakend, er spreekt uit dat je het beeld hebt dat de boeren met gemeenschapsgeld gesponsord zouden worden om zo goedkoop mogelijk te produceren. Je hebt geen oog voor het hele pakket aan politieke keuzes. Zeker, de landbouw heeft binnen die politieke keuzes en economische randvoorwaarden keuzes gemaakt over de ontwikkeling van hun bedrijven. Daarbij zijn zij echt niet ‘heilig’, als je economie leidend laat zijn, zijn vrijwel alle mensen (in ALLE sectoren) nu eenmaal geneigd veel op te willen offeren voor meer rendement (denk aan de kleding industrie en de fabrieken in Bangladesh). Dus moet er goede regulering zijn.
Maar stel nu dat ik het volgende zeg: ‘jouw woning staat op een plaats waar ook natuur had kunnen zijn, dus prima, jij mag daar blijven wonen, we snappen ook wel dat je ergens moet wonen. Maar je hebt door daar te wonen wel een negatief effect op de natuur. Dat moet je wel compenseren natuurlijk, we kunnen dit niet zomaar laten gebeuren toch? Je hebt die woning eerlijk gekocht of gehuurd? Ja natuurlijk, daar zeggen we toch ook niets van, dat mag je ook blijven doen. ‘Maar ik ben toch niet de enige, er zijn er zoveel meer, wat ik doe valt toch in het niet bij het geheel?’ Ja, natuurlijk, maar nu hebben we het over jouw effect op de natuur die er had kunnen zijn op de plek waar je woont. Dus we ontkomen er niet aan dat je het moet compenseren, je moet bijvoorbeeld kiezen uit een pakket maatregelen: op 2 middagen per week ga je slootkanten onderhoud doen, of op 2 middagen per week ga je het oprukkende Ambrosia plantje bestrijden door het handmatig te verwijderen, of je gaat 2 middagen per week onderhoud doen in moerasachtige gebieden door het open te houden. Je mag het ook doen door het af te kopen overigen, dan ga jij die dagen gewoon werken maar betaal je iemand anders die het voor je doet
En je inkomen dan? je begrijpt dat we je die 2 middagen niet kunnen betalen, natuurlijk niet, het is compensatie voor het feit dat jij woont waar je woont/werkt waar je werkt/studeert waar je studeert. Dus natuurlijk krijg je daar geen inkomen voor. Wordt je inkomen daardoor minder? Tjsa, daar kunnen wij ook niets aan doen, dan moet je je andere middagen maar beter vermarkten zodat die beter betaald worden, daar moet je gewoon een beter marketing concept voor uitwerken zodat je meer betaald wordt in je productieve uren. Er is veel concurrentie op die arbeids markt zeg je? Dus je kunt die extra prijs niet vragen of krijgen? Hm, ja, goed punt, zeker, is inderdaad lastig. daar moet je dan nog eens goed over nadenken. We hebben er alle vertrouwen in dat het je gaat lukken.’
Flauw verhaal? Zeker, misschien wel, maar toch, leg het eens naast wat gevraagd wordt van agrarisch ondernemers in relatie tot natuur en landschap, er zitten verbazingwekkend veel overeenkomsten in. Het voelt toch anders als het over jezelf gaat.

zaterdag 29 oktober 2016

Welkom bij verdediging van mijn proefschrift, vrijdag 18 nov 16 uur Aula WUR

Wat in 2010 begin met een vraag leidt in 2016 tot een proefschrift. Hoe beleven boeren het speelveld voor de ontwikkeling van hun bedrijf? Een omgeving die verandert, die nieuwe vragen en verwachtingen heeft voor het agrarisch bedrijf. Welke ruimte zien boeren dan en waardoor wordt dat bepaald? En hoe is het bedrijf ingebed in de relaties met de context van het bedrijf?
 
Dat zijn de vragen van het onderzoek dat uitgevoerd is in de context van Kampereiland, een prachtig gebied met een rijke historie in de melkveehouderij. Door de bijzondere situatie van dit gebied zijn de omstandigheden waarin de 100 melkveehouders opereren sterk vergelijkbaar. Dat maakt het mogelijk om verschillen tussen ondernemers te onderzoek in de beleving van het speelveld voor bedrijfsontwikkeling. In een goede samenwerking met de Pachtersbond en De Stadserven (verpachter) is dit onderzoek uitgevoerd, een win/win voor praktijk en onderzoek. En ook een win voor het onderwijs: de uitkomsten van het onderzoek worden dit najaar al toegepast in het onderwijs van Aeres Hogeschool (nieuwe naam van CAH Dronten).
 
Alle reden om dit onderzoek mooi af te sluiten met een openbare verdediging in de Aula van Wageningen Universiteit, Generaal Foulkesweg 1 te Wageningen. Een commissie van 4 wetenschappers (Ruud Huirne, Ika Darnhofer, Lee-Ann Sutherland en Erik Matthijs) zal mij kritische bevragen over het onderzoek. Dit is de openbare verdediging. Van harte uitgenodigd!
 
Het begint om 16.00 uur precies met een Nederlandstalige introductie van mij op het onderzoek waarna om 16.15 de commissie in vol ornaat binnenkomt en mij vervolgens drie kwartier bevraagt. Daarna trekken zij zich terug en zal (als het goed gegaan is) om 17.15 uur de officiële promotie tot Doctor in de wetenschappen plaatsvinden. Aansluitend is er een receptie in hetzelfde gebouw tot 18.15 uur.
 
Het proefschrift is verkrijgbaar bij de verdediging en daar is ook een Nederlandstalige korte versie beschikbaar met interviews over het onderzoek en de verbinding met praktijk en onderwijs. Voor vragen over het proefschrift kun u contact opnemen via r.methorst@aeres.nl.
 
 
 

maandag 3 oktober 2016

Techniek en ecologie: beide nodig

Vandaag, 3 oktober 2016, was de start-top van het later dit jaar te tekenen Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen Land en Tuinbouw. Op de Eemlandhoeve kwamen Liliane Ploumen en Martijn van Dam om deze start top kracht bij te zetten. NAJK, LTO (Hans Huijbers), Youth Food Movement, om maar een paar aanwezige organisaties te noemen.

Na een gesprek in de voorfase schreef ik onderstaande tekst, 'Landbouw die meervoudig Voedt', Want de maatschappij heeft meer nodig dan alleen het voedingsmiddel dat de landbouw produceert. En omdat techniek en ecologie beide nodig zijn, het is geen of-of.

Geen korte blog, even een tekst van 3 A4 :-), het onderwerp verdient het.

Landbouw die meervoudig voedt.

Landbouw is een integraal deel van onze samenleving. Het is zo integraal dat wij als samenleving die landbouw eigenlijk als vanzelfsprekend zien. ‘Het is er en het zorgt voor ons voedsel, prima, nu verder met mijn eigen bezigheden’.  Die vanzelfsprekendheid is een direct gevolg van het enorme succes van die landbouw. Elke dag weer zorgt de landbouw, of misschien beter, het agrofood complex, dat de schappen vol liggen met een breed scala aan producten. Dit is het resultaat van al die mensen, organisaties en bedrijven in agrofood die steeds weer innovatief en ondernemend de uitdagingen opgepakt hebben en dat nog steeds doen. Het succes van agrofood is een belangrijke pijler onder de Nederlandse economie. Agrofood opereert binnen die economie en volgens de economische wetmatigheden. Productiekosten en marges zijn leidend voor de keuzes die gemaakt worden. Een economie waarin succesvolle bedrijven groeien, waarin rationalisatie, specialisatie en optimalisatie leidt tot het agrofood complex dat wij nu kennen. Gecombineerd met de Nederlandse handelsgeest is dit de basis voor een wereldwijd bekend, hoog productief agrofood complex. 

Nu, anno 2016, wordt steeds meer en steeds duidelijker zichtbaar wat dit betekent voor de omgeving waarin het agrocomplex opereert: het landschap, natuurwaarden, de buren. En voor de relatie van de samenleving met zowel de agrofood wereld als de boeren en hun bedrijven. De afstand tussen boeren en burgers, tussen boeren en buren, tussen voedsel consumeren en voedsel produceren is sterk vergroot. Ook de uitdagingen rond duurzaamheid worden steeds zichtbaarder en concreter. In die uitdaging rond duurzaamheid en ook dierenwelzijn zijn al hele grote stappen gezet in de laatste 20 jaar. Veelal met technologische oplossingen zijn we in staat om de impact van landbouwproductie op de omgeving sterk terug te dringen per eenheid productie. Tegelijk is er een sterke schaalvergroting gaande waardoor een landbouwbedrijf een groot aantal eenheden produceert en daardoor toch de grenzen van de belastbaarheid van de directe omgeving nadert en vaak ook overstijgt. Die schaalvergroting is al tientallen jaren gaande in diverse takken van de landbouwproductie. De recente stormachtige ontwikkelingen in de melkveehouderij hebben het echter scherper zichtbaar gemaakt voor de samenleving. Door de vrij plotseling duidelijk wordende schaalvergroting in de melkveehouderij is het bewustzijn over de effecten daarvan in bredere lagen van de bevolking getriggerd dan tot nu toe. Een kenmerkend voorbeeld is het benoemen van ‘landschapspijn’ in een column waarin de schrijver zich realiseert dat het bekende platteland niet meer het bekende platteland is. Een realisatie die letterlijk als verlies ervaren wordt, als pijn.

De landbouw en daarmee het hele agrofood complex en daarmee dus ook de samenleving als geheel staat voor een uitdaging om de ontwikkeling van de productie voor de komende decennia vorm te geven. Wat voor landbouw willen we eigenlijk? Hoe gaan we de uitdaging om de productie te verduurzamen vormgeven? Welke kennis gaan we daarvoor ontwikkelen en wie betrekken we daarbij? Door de jaren heen tekent zich af dat hier twee hoofdroutes zijn.
Eén route is die waarbij agro-technologie een centrale rol speelt en waarbij de ruimte voor ontwikkeling bepaald wordt door de economische principes die leidend zijn voor productie en consumptie. De agro-technologie route bouwt voort op het succes van de laatste tientallen jaren waarin grote stappen vooruit worden gezet. Dit is een route die het mogelijk maakt om grote hoeveelheden product van een standaard kwaliteit op heel veel plaatsen aan te kunnen bieden aan de consumenten. Een simpele rekensom laat zien dat Duitsland elke dag 40 miljoen eieren nodig heeft. Dat vraagt om efficiënte en effectieve productie.
De andere route is die waarbij agro-ecologie belangrijk is en waarbij de verbinding met de consument nadrukkelijk gezocht wordt. De agro-ecologie route kent een breed spectrum aan productie waarbij niet primair de kostprijs centraal staat maar het produceren van een product dat op meerdere aspecten van waarde is voor de samenleving. De nadruk op ecologie als basis en de verbinding met de consument als mens creëert producten met een toegevoegde waarde op heel andere terreinen als puur een voedingsproduct.
Een discussie welke van deze twee routes beter is, is eindeloos, vruchteloos en ook zinloos. Er is niet één weg en beide routes kunnen naast elkaar bestaan. Een consument kan  producten uit zowel de agro-technologische en de agro-ecologische route kopen op verschillende momenten en daarbij op al die momenten content zijn met de waarde die het biedt. De routes sluiten elkaar niet uit. Tegelijk is het niet vanzelfsprekend dat beide routes dezelfde mogelijkheden hebben om tot wasdom te komen. De agro-technologie route heeft daarin een belangrijke voorsprong door de sterke verbinding met de huidige structuur en opzet van het agro-food complex. De inbedding in de drijvende krachten van de economie maakt dat er beperkt sturing of  stimulering nodig is. Met duidelijke kaders waarin de randvoorwaarden voor productie gesteld worden kan de productie zichzelf ontwikkelen. Een belangrijke drijvende kracht is dat de agro-technologische route veel inputs en veel techniek nodig heeft, dit biedt ruimte voor een breed scala aan ondernemingen om diensten en producten te ontwikkelen. Belangrijk is het duidelijk stellen van randvoorwaarden gekoppeld aan een stringent handhavingsbeleid om effecten die negatief uitwerken op de duurzaamheid tegen te gaan. Het voorkomen van ongewenste effecten gaat namelijk vrijwel altijd gepaard met hogere productiekosten, kosten die binnen de economische wetmatigheden zoveel mogelijk vermeden worden door de producenten. De agro-ecologie route heeft door de aard van de productie een minder belastende impact op de ecologische omgeving. Dit betekent dat er een maatschappelijke meerwaarde is die tegelijk lastig in de prijs van het product te verdisconteren is. Met andere woorden: de agro-technologische route heeft ‘de wind in de zeilen’ en de agro-ecologische route moet laveren om ondanks tegenwind toch vooruit te komen.

Doorkijkend naar het jaar 2040, wat voor landbouw is er dan? Hoe ziet dan de verbinding van de samenleving met de landbouwproductie eruit? Welke productiesysteem is dan sterk? Hoe is dan de verhouding van de productie met duurzaamheid? 2040 is ver weg en tegelijk zijn de keuzes die we nu in 2016 maken mede bepalend voor die wereld van 2040. Systemen met de wind mee zullen zich ontwikkelen en doorgaan, maar hoe ziet het er uit voor de systemen die tegen de wind in moeten laveren?

De agro-technologische benadering zal doorontwikkelen naar een agro-technologisch agro-food complex zijn dat sterk gerobotiseerd is en waarin door de vereiste schaalgrootte geanonimiseerd en geïsoleerd van de samenleving produceert. Dit systeem zal hoog efficiënt zijn binnen de economische kaders. Afhankelijk van de ecologische kaders die de wetgever oplegt zal het afwentelen van productie kosten op de maatschappij als geheel meer of minder sterk zijn. Een hoog doorontwikkeld systeem, zeer kapitaalsintensief, in hoge mate internationaal waar het gaat om geld en productstromen. Een systeem waar sommige mensen van zullen genieten, waarin de combinatie van economie en techniek leidt tot een hoog efficiënt productiesysteem. Wat zal dit beteken voor het Nederlandse agrarisch familiebedrijf? Zijn het dan nog agrarisch ondernemers? Of zijn het agrarisch franchisenemers? De kapitaalstromen en daarmee de risico’s zijn zo groot, dit gaat leiden naar een concentratie van middelen in een beperkt aantal handen. Wellicht zijn er dan grote bedrijven die het geheel in handen hebben, van productie tot verwerking en het verkopen aan de consument. Dit scenario zal zich ontwikkelen en dat is in zichzelf ook geen probleem. Tegelijk zijn er wel een aantal vragen te stellen die we nu, in 2016, wel echt onder ogen moeten zien, waar we over moeten spreken en wellicht ook op moeten handelen.

Want hoe zit het met de weerbaarheid van het systeem? Wat als er mogelijkheden ontstaan om economische macht te misbruiken? Wie kan dat dan controleren? Wie kan afdwingen dat de internationale product en geld stromen altijd door blijven gaan? Hoe zit het met voedselzekerheid? En wat als het leidt tot een dusdanige isolatie van productie dat de afstand van de consument tot de grond, het dier, de aarde echt heel groot wordt? Als daarmee de afstand van de burger tot een belangrijk deel van het leven, de verbinding met aarde en voedsel op afstand komt? De agro-ecologische route biedt voor veel van de vragen die hierboven staan een alternatief, een manier om boer en omgeving te verbinden, om landbouw te bedrijven die in zichzelf waardevolle bijproducten levert als hoge bodemkwaliteit, hogere biodiversiteit, hogere landschapswaarde, plaatsen waar mensen, waar kinderen, in contact komen met de basis van leven: ons voedsel.

Er zijn op veel plekken in ons mooie land boeren, ondernemers, families die pionierend bezig zijn om de agro-ecologie op hun bedrijf de basis te laten zijn, ondanks de heersende tegenwind. Die de verbinding met de mens in de samenleving maken, die plekken bieden waar de eenvoud van voedselproductie in haar seizoenen, ritmes en afhankelijkheid van de natuur beleefd wordt. Waar mensen ook mee denken over het agrarisch bedrijf. Dit zijn broedplaatsen van innovatie, van andere manieren om naar economie te kijken. Van waarde toevoegen met een hoofdletter W.

Stel nu eens dat we niets doen, is die agro-ecologische route dan nog aanwezig in 2040? Hebben ze een verdienmodel weten te ontwikkelen waarin de meerwaarde van het productiesysteem leidt tot geldstromen die dit ondersteunen? Is dan de kennis van die pioniers verspreid naar andere ondernemers die graag aanhaken en willen leren? Zijn er dan nieuwe economische modellen ontwikkeld om de burger ook financieel te betrekken bij het boerenbedrijf? Is er dan kennis ontwikkeld over hoe werken met ecologisch principes de bodemkwaliteit verhoogd waardoor de mest en mineralen weer waardevol zijn?

Stel nu eens dat we in 2016 starten om de agro-ecologische route wat meewind te geven? Als we de kennis van die pioniers actief ‘oogsten’ en daarmee ook bereikbaar maken voor andere ondernemers die graag aanhaken. Want de agro-technologische route gaat leiden tot heel veel boerenwoningen waar besloten zal worden om hun bedrijf te stoppen, ze passen niet voldoende bij de agro-technologie. Ze zijn niet nodig. Als die plaatsen nu eens plekken wordt waar de families aanhaken bij een beweging die ervoor gezorgd heeft dat de kennis en ervaring van de pioniers beschikbaar is. Dat die pioniers verder werken aan het uitbouwen van hun bedrijf en tegelijk die route wijzen voor anderen.


Dan zou het zomaar kunnen zijn dat er in 2040 twee routes naast elkaar zijn. Twee routes waardoor het geheel weerbaarder, stabieler en dynamischer is. Waardoor de samenleving de verbinding houdt met leven, met aarde, met voedsel. Waardoor er heel veel boerenwoningen zijn waar families wonen die bijdragen met hun inzet en creativiteit aan de verbinding van burger met zijn voedsel.

donderdag 8 september 2016

Landschapspijn

Vandaag via het NOS journaal het bericht gezien over 'Landschapspijn' en net het artikel gelezen waarin dit beschreven wordt. Een artikel om te lezen en eens goed te laten bezinken.
Vooral die laatste zin: wij laten het gebeuren.
Niet die melkveehouder die zijn bedrijf draaiend houdt is primair de reden, het is 'wij'.
Hoe dan verder? tja, blijven geloven dat het kan en vooral: kies in de supermarkt voor het type bedrijf dat je in stand wilt houden.

Hier is de link naar het artikel op de site van Leeuwarder Courant:
http://www.lc.nl/friesland/Melk-kaas-en-landschapspijn-21416616.html


Melk, kaas en landschapspijn
Friesland, industrieland. ,,Ik heb 83 kilometer gefietst en vier scholeksterpaartjes gezien’’, zegt een vriendin, ,,verder niks.'’’ Landschapspijn doet zeer. En het maakt kwaad. Want van wie is dit land eigenlijk?
Hier, in mijn Friesland, maakte ik als dreumes groentesoep van zuring, boterbloemen, pinksterbloemen en dotters. Hier las ik, liggend in het gras, Kruistocht in Spijkerbroek terwijl hoog boven mijn hoofd een leeuwerik zingend zijn territorium afbakende.
Friesland was een rijk land en ik mis het. Als ik nu een veldleeuwerik hoor, ben ik opgetogen. Een leeuwerik! Eindelijk weer een leeuwerik. O, er zijn nog velden vol zuring, klaver en boterbloemen, maar het zijn uitzonderingen in een monotoon diepgroen, wuivend, Fries raaigrasland. Het landschap leeft, maar het leeft ook niet. Ik sta er nu liever met de rug naartoe. Want mijn land doet pijn.
,,Ik had de tranen in de ogen’’, zegt de buurvrouw, die een fietstochtje door de Friese landerijen maakte. ,,Daarom heb ik maar een gebakje genomen.’’ Een troostgebakje op een warm terras.
Tegen landschapspijn.
De provincie Fryslân maakte dit jaar een promotiefilmpje voor Chinese toeristen. In Friesland, land of milk and water vergapen de studenten Hao en Wai zich aan ons open, groene land. ,,The air is so fresh.’’ Ze worden meegenomen naar de wereldberoemde Friese koeien in een hypermoderne robotstal, en naar een zuivelfabriek, waar de heftrucks zelfstandig, zonder chauffeur rijden. ,,De lucht, het voer en het gras zijn allemaal van uitstekende kwaliteit’’, vertelt hun gids.
Friesland is een idylle, leren de Chinezen. En de lucht is blauw ja, boven ons industrielandschap.
,,Wil je meedoen op de wereldmarkt, dan moet je schaal hebben’’, zegt een grote melkveehouder als je hem vraagt naar de schaalvergroting in de landbouw. LTO-voorzitter Geart Kooistra klaagt als je hem bezoekt. ,,De hele wereld praat met groot respect over de Nederlandse landbouw, die een voorbeeld is voor alle andere landen. Maar in Nederland kunnen we het moeilijk goed doen. Dat vind ik opvallend.’’

KOPLOPER

Ik denk aan de graslanden uit mijn jeugd. Aan de biodiversiteit in Friesland, die dramatisch keldert. De achteruitgang van het aantal soorten speelt overal in Europa, maar Nederland en het rotseiland Malta zijn koploper, en in Friesland gaat het het hardst van allemaal.
In 2013 publiceerde onderzoeksinstituut Alterra een alarmerend rapport. Er waren hier nog minder kleverige poelslakken, grote karekieten, zilveren maanvlinders en wilgenhommels dan in de rest van Nederland, waar de situatie ook al niet florissant was. De gemiddelde populaties van alle Rode Lijst-soorten in Friesland waren in 2011, vergeleken met de situatie in 1990, gehalveerd.
Rara hoe het er nu mee staat, als je weet dat ongeveer 78 procent van het Friese landoppervlak voor de landbouw wordt gebruikt.
In 2000 telde het Centraal Bureau voor de Statistiek in Friesland een kleine vijfduizend rundveebedrijven. Samen boden ze plaats aan dik 520.000 dieren. In 2015 waren er 1500 rundveehouders minder, en dik 50.000 runderen meer
Minder boeren hebben nu meer vee. En al die beesten eten het raaigras, waarlangs we op mooie dagen fietsen. Met enorme machines wordt het van het geëgaliseerde, gedraineerde land gehaald. ,,Betongras’’, zegt de buurvrouw. Gras waar insecten, vogels en andere dieren niks te zoeken hebben. Een maaimachine is al gauw 9 meter breed. En grote schudders hebben werkbreedtes van 16 tot 17 meter.
Friesland. Productieland.
Vraag het aan amateur roofvogelonderzoeker en weidevogelbeschermer Henk Waterlander uit Sint Nicolaasga. Vijftien jaar geleden maakte hij filmopnames in de Noedpolder bij Idskenhuizen. De tranen springen in je ogen als je ernaar kijkt. Waterlander vertoonde de film destijds bij het 60-jarig jubileum van de vogelwacht Doniawerstal. En ja: ook hij kan wel huilen als hij de beelden van de roze-gele velden ziet, en de oude stippenkaarten waarop hij het aantal nesten bijhield.
De Noedpolder was nat. ,,Het was een en al beweging, en gegons van insecten.’’ Nu, zeventien jaar later, is het land door de diepontwatering en de drainage ,,grauw, groen, droog, eentonig.’’ De boer, met wie Waterlander samenwerkte, past nog steeds op de overgebleven vogels. ,,Maar we zijn 95 procent kwijt.’’ En allebei vinden ze het erg, allebei voelen ze landschapspijn.
Nederland is na de Verenigde Staten nu eenmaal de grootste landbouwexporteur ter wereld. Alles heeft zijn prijs.

EFFICIËNT

Samem met een megastalboer kijk ik naar zijn strak getrokken raaigrasland. Er zit geen greppel, geen welving meer in. ,,Ik vind het lelijk’’, zeg ik. ,,Ik vind het mooi’’, antwoordt hij. Het is efficiënt land, daar houdt hij van. En o ja, laatst heeft hij over een van zijn laatste stukjes zeldzaam blauwgrasland een lading modder gestort. Hij moest er ergens mee naartoe.
Nu kijkt hij met plezier naar het perceeltje dat eerst schraal was, en matig voedzaam kruidenrijk groen leverde. Nu groeit er eiwitrijk raaigras, waarvan er heus ook mengsoorten bestaan, zegt hij. Met beemdgras erin, en rode klaver, en witte klaver. Als ik sputter dat ik ook graag boterbloemen wil, schudt hij zijn hoofd. Die ziet hij niet graag, ,,die giftige dingen’’. En in pinksterbloemen zit te weinig voederwaarde.
Je kijkt niet goed, zegt hij, als ik klaag over biljartlakens vol raaigras. Waarom geniet je niet van de klaver? Die bloeit wit en paars en haalt stikstof uit de lucht om het vervolgens af te geven aan de bodem, waardoor boeren met minder kunstmest toekunnen. Bovendien heeft het een goede voederwaarde. ,,Ook mooi.’’
Het is een aardige boer. Ik snap hem best. Maar ik voel pijn als ik naar het land kijk. Het is rijk en straatarm tegelijk.
In een kamer van de Rijksuniversiteit Groningen werkt wormenonderzoeker Jeroen Onrust aan zijn promotieonderzoek. Hij telde de afgelopen jaren maandelijks wormen in extensief en intensief beheerd Fries grasland. Onrust bedacht een speciale kar, waarmee hij ’s nachts langzaam over vijf types weilanden reed. ,,Over 100 meter deed ik een uur’’, zegt hij. Want als wormen trillingen van voetstappen voelen, of een lichtbundel ontwaren schieten ze razendsnel terug in de grond.
Buitenstaanders moesten vaak lachen, als ze van zijn onderzoeksmethode hoorden. Dat krijg je, als je geen idee hebt van de schoonheid ervan. In voor- en najaarsnachten, als de bodem goed vochtig is, krioelt het bovengronds van glanzend, glibberig leven. Dan gaan de wormen op zoek naar organisch materiaal. Voor alle zekerheid verankeren ze tijdens die zoektochten het puntje van hun staart in de bodem, zodat ze zichzelf bij onraad als een elastiekje terug kunnen katapulteren.
Magisch om te zien, zegt Onrust. Op goede avonden telde hij zo veertig wormen per vierkante meter in het gras. ,,Allemaal van die grote.’’ En niemand die het zag, de rest van de mensheid zat binnen, onder de lamp of voor de televisie. Hij was alleen met de bodembewoners in een windstil, duister weiland, waar mistflarden soms als witte wieven om hem heen hingen. ,,Alsof je een andere planeet betreedt. Helemaal als je bedenkt hoeveel wormen er zijn, hoeveel leven er onder de grond krioelt.’’

PENDELAARS

Volgend jaar promoveert Onrust op zijn onderzoek, waarin hij concludeert dat regenwormen slecht gedijen in intensief bewerkt weideland. Onze zwaar bemeste landbouwgrond huisvest vooral bodembewonende grijze wormen, die tot zo’n 40 centimeter diep in de grond zitten. De twee andere types: de strooiselbewonende regenwormen, die in de bovenlaag van de weilanden leven, en de pendelaars, die gangen maken tot wel 3 meter diep, gaan er dood.
En dat is erg, zegt Onrust. Tastjagers, zoals grutto’s en scholeksters leven weliswaar van grijze regenwormen, maar de zichtjagers, zoals kieviten vinden bovengronds geen pendelende wormen meer. Bovendien zijn wormen belangrijk voor een gezond bodemleven en een goede bodemstructuur. Met hun gangenstelsels zorgen ze ervoor dat het water goed afvloeit, en dat planten en gewassen zich met hun wortels in de grond kunnen nestelen.
Jeroen Onrust noemt de dingen bij de naam. De intensieve landbouw is de pest voor de bodem, zegt hij. ,,Ik vind het absurd dat het in Nederland verplicht is om drijfmest te injecteren.’’ Bovendien heeft het bemesten allang niet meer alleen het doel om de bodem te verbeteren. Met bemesters werken boeren bovenal de enorme strontbult weg die onze vaderlandse veestapel produceert. Graslandboeren in Nederland en Denemarken mogen van Europa zelfs meer mest uitrijden dan hun collega’s in andere landen.

Drie jaar geleden fotografeerde Marcel van Kammen deze grutto op een hek. Op de achtergrond worden ongeveer twintig gruttonesten vermalen.
De mestproductie rijst de pan uit. In 1990 produceerde de Friese melkveehouderij volgens het CBS nog 8,9 miljoen ton drijfmest, vorig jaar was dat 9,4 miljoen ton. En al die mest bevat stikstof dat in de lucht vervluchtigt of door de bodem wordt opgenomen. Om te voorkomen dat een teveel aan stikstof uitspoelt in het grondwater en het oppervlaktewater heeft de overheid daarom bemestingsnormen vastgesteld. Maar je hoeft geen bril op te zetten om te zien dat bloemen en kruiden op intensief bewerkt weideland weinig kans maken.
Om de zoveel jaar wordt het land opnieuw doorgezaaid of gescheurd. En op stikstofrijke grond groeien vooral gras, bramen en brandnetels. ,,Toen ik met mijn onderzoek begon was ik verliefd op het Friese cultuurlandschap’’, zegt Jeroen Onrust. Maar als je letterlijk met je neus op het land zit, kom je erachter dat dat weidelandschap, met ruggetjes en slootjes erin niet meer bestaat. Ik zag een gedraineerde woestijn.’’
Er zijn heus meer die het zien. Maar de overgrote meerderheid van de burgers heeft geen idee, merkt de onderzoeker. ,,Laatst vertelde ik tijdens een praatje in het Fries Museum dat je in Friesland eigenlijk geen kruidenrijk grasland meer tegenkomt. Iedereen was verbaasd. Blijkbaar zien mensen het niet. Dat is het grote probleem.’’
Vorig jaar knapte er iets in hem. Toen hij een hertelling wilde doen in een stuk land waar hij eerder veel wormen vond, was er net mest geïnjecteerd. ,,Het land was kapot gescheurd. Er leefde bijna niks meer. Ik lag op mijn kar te janken in het veld. Ik dacht: we maken alles kapot.’’ Daarom is hij na de afsluiting van zijn veldonderzoek een paar maanden lang niet meer in Friesland geweest. Hij kon het landschap niet meer aanzien. ,,Ik zocht de Drentse bossen op, om mezelf te troosten.’’
Het helpt ook dat hij weet dat hij niet alleen staat. Er zijn genoeg boeren die anders willen; die biologisch werken, of serieus gangbaar willen boeren, met oog voor de natuur. Hoopvol: ,,Misschien hebben we deze achteruitgang eerst nodig, om te beseffen dat het echt anders moet.’’ Maar hoe doe je dat, in een tijd van schaalvergroting, en massaproductie tegen een lage melkprijs?

MEGABEDRIJVEN

Overal staan grote stallen. De provincie zegt niet te weten om hoeveel megabedrijven, met meer dan 250 koeien, het zo langzamerhand gaat. ,,Dat houden we niet bij’’, zegt woordvoerder Jan Arendz in het Provinsjehûs. Politici steunen met de mond de ‘natuur-inclusieve gangbare landbouw’. Maar in de praktijk profiteren vooral grote boerenbedrijven van de huidige regelgeving. En iedereen krijgt subsidie. Natuurfactoren doen er veel te weinig toe.
Staatssecretaris Sharon Dijksma had alle vertrouwen in de melksector, zei ze, toen er plannen lagen om het melkquotum af te schaffen. Er kwamen heus niet te veel koeien bij. De sector zou alles oplossen. Nou, het melkquotum is op 1 april vorig jaar afgeschaft, zegt een boer die kort geleden is overgestapt van een gangbare melkveepraktijk naar een biologische manier van werken. ,,Je ziet wat er van komt.’’

Kievitskuiken in Fries woestijnlandschap.
Hij werkt al jaren met oog voor vogels en bloemen, zoals de samenleving graag ziet. Maar hij legt het af tegen boeren die de kosten laag houden en bulkmelk kunnen leveren tegen een lage prijs. Eind februari heeft hij daarom besloten om biologisch te gaan werken. Het voelt als een nederlaag en verlossing tegelijk. Want hij geloofde heilig in een gangbare, natuur-inclusieve landbouw.
Maar het praten erover door beleidsmakers, zuivelmakers en politici duurt te lang. Op een dag, ergens in januari, werd hij toegesproken door zijn boekhouder. Om rendabel te kunnen draaien moest hij de melkproductie per hectare opschroeven. Kon er misschien een stal bij? Geen haar op zijn hoofd.
Hij deed een paar weken over zijn besluit. Toen was hij om. Hij verdient de komende twee jaar geen cent. Hij moet een deel van zijn honderd koeien afstoten en extra land pachten. Maar daarna produceert hij melk op biologische wijze. Alleen op die manier kan hij echt werken met aandacht voor de natuur.
Iedere ochtend om zes uur staat hij op, vertelt de boer. Dan loopt hij de gang in, waar de kat op een overall ligt te slapen. Dan aait hij de spinnende poes over de kop, zet de radio aan, ruikt het kuilgras en wendt zich naar zijn koeien.
Naar de Hinkes, uit een bloedlijn die nog door zijn vader is gefokt. Naar de Akkes en de Klaasjes.
Er zullen grote boeren zijn die hem hopeloos ouderwets vinden, zegt de natuurminnende veehouder. Maar op zijn land lopen nog slootjes uit het jaar 1600. Op zijn land is het een komen en gaan van biologen die de vogelstand bijhouden.
Veel boeren, misschien wel driekwart, denkt hij, zien natuurbehoud als een bedreiging. Nou, hij niet.

PROFITEREN

Ondertussen wordt er gepraat, en gepraat, en gepraat over zogenaamde gangbare natuur-inclusieve landbouw. De bestuurders in het provinsjehûs willen profiteren ,,van de vernieuwende aanpak die Brussel voorstaat’’. Tot het jaar 2020 moet de landbouw gericht zijn op ,,slimme en duurzame groei’’. En binnen tien jaar moet de Friese Dairy Valley de meest duurzame, en renderende zuivelketens ter wereld worden.
In de winkels liggen pakken melk met vogels erop. Of met koeien in de wei erop getekend. Friesland Campina heeft een purpose statement geformuleerd. ,,Nouri-shing by nature – betere voeding voor de wereld, goede inkomsten voor onze boeren, nu en in de toekomst.’’
Ik lees het. Ik hoor de beleidsmakers praten. Om moedeloos van te worden.
Per hoofd van de Europese bevolking gaat ongeveer 100 euro per jaar aan landbouwsubsidiegeld naar boeren. De groten worden groter, de kleineren worden verpletterd, de geluiden van het land zijn verstomd.

Doodgemaaid gruttokuiken dat teruggevonden kon worden omdat het gezenderd was.
Hoe kun je het grote doodgaan stoppen? ,,Biologisch voedsel kopen'', zegt wetenschappelijk directeur Cees Buisman van waterinstituut Wetsus. ,,Dat doe ik altijd.''
Ook hij maakt zich zorgen. Over de bodemkwaliteit, over de verspilling van fosfaten, over schaalvergroting. ,,We raken steeds verder van de natuur af, terwijl we daarmee zouden moeten samenwerken.’’
Ik kijk naar het maanlandschap dat Friesland heet. Naar de reusachtige machines die soms zelfs ’s nachts maaien, en die in het boerenland hazen, vogels en reekalfjes versnipperen.
Als het net is gebeurd, zie je de smots in het land liggen, vertelt weidevogelbeschermer Henk Waterlander. Smots. Bloedpap. ,,Of een eend met de poten eraf. Die nog leeft.’’

SCHAMEN

Het doet pijn, landschaps-pijn. En het raakt iedereen. LTO-voorman Geart Kooistra was laatst bij een discussie-bijeenkomst in Amsterdam over het landschap ,,Ineens rees er een vrouw op. ‘Je zult je toch schamen om nog boer te zijn’, riep ze.’’
Geart Kooistra zweeg. ,,Dat leek me het beste.’’ Hij wist even niet waar hij moest beginnen. ’s Avonds zocht hij troost bij de koeien. Hij keek naar de zwartbonten, snoof hun lucht op, de boze dame nog steeds in zijn hoofd. ,,Ik dacht: zou zij nou alles weten?’’
Niemand weet het. En in tussentijd verzuurt het land. ,,Ik kom net graach mear bûten’’, zegt natuurfotograaf Marcel van Kammen uit De Westereen. Drie jaar geleden fotografeerde hij een grutto op een hek. Op de achtergrond maaide een machine ongeveer twintig nesten met gruttokuikens naar de barrebiezen. ,,Ien doffe ellende.’’
Van wie is dit land? Een beetje van ons nog misschien. Maar verder vooral van miljoenen melkdrinkende, kaasetende, zuivelliefhebbers in de rest van de wereld. Wat kunnen we ertegen doen? Wij zaaien bijenmengsels in onze tuin. We zijn blij met begroeide rotondes en wilde bloemen langs de fietspaden. Wij laten het gebeuren.

dinsdag 21 juni 2016

Inbedding van het bedrijf in zijn context: prijs beste PhD paper

In juni 2016 mocht ik het resultaat van mijn derde onderzoeksvraag presenteren op een conferentie over Rural Entrepreneurship te Lincoln (Engeland). Het artikel gaat over de verschillende manieren waarom de bedrijven ingebed zijn in hum omgeving.
Tot mijn verrassing werd het artikel beloofd met de prijs voor 'Beste PhD Paper'. Dat was een bijzonder verrassing, temeer daar de jury van de prijs een sterke verbinding heeft met advies werk voor zowel eigenaren van landgoederen als voor agrarische bedrijven.

Onderstaande reactie van hen ben ik erg blij mee:

One of the practical implications of Ron’s research is that it gives policy makers a greater understanding of how farms develop and their different motivations. This may help design more appropriate support programmes for farm development.

Our congratulations to Ron for taking a simple idea, using a clever and sophisticated technique to study it and produce results that will have important practical implications’

Via deze link is op de site van Strutt and Parker een kort bericht te vinden: